De obligatiehandel gold lange tijd als degelijk en een beetje saai. Maar daar is sinds de kredietcrisis verandering in gekomen. Zes belangrijke zaken die u moet weten over obligaties.
Beleggen in staatsobligaties was in het verleden aanmerkelijk minder spannend dan een aandelenbelegging. De belegger ontving elk jaar keurig de beloofde rente en kreeg aan het eind van de looptijd de inleg terug. Het maakte niet veel uit of het nu een Italiaanse of Nederlandse staatslening betrof.
Dat is sinds het uitbreken van de kredietcrisis veranderd. Speculeren op een faillissement van Griekenland is niet langer taboe. Griekenland, Portugal en Ierland zagen de rentetarieven op staatsleningen oplopen tot boven de 7 procent en werden gedwongen aan te kloppen bij het Europese noodfonds. Ook de rente op Italiaanse staatsleningen komt in de buurt van dat niveau. Zelfs op tienjarig Belgisch staatspapier wordt inmiddels 5 procent betaald. Op de tienjarige Bunds daarentegen is de rente gedaald naar onder de 2 procent.
Dit betekent dat de financiële markten voor sommige landen hogere risico’s incalculeren en ook steeds meer onderscheid maken. Voor beleggers vergt dat meer kennis over de obligatiemarkt. Wat moet u in ieder geval weten over deze beleggingscategorie?
1. Wat is een obligatie?
Obligaties zijn leningen die door overheden en bedrijven worden uitgegeven om vermogen aan te trekken, waarmee zij bijvoorbeeld investeringen kunnen doen. Een obligatie heeft een vaste looptijd en keert periodiek een rentevergoeding, een coupon, uit. Dit gebeurt meestal jaarlijks.
2. Welke soorten obligaties zijn er?
Allereerst moet onderscheid worden gemaakt tussen staats- en bedrijfsobligaties. Staatsobligaties worden uitgegeven door overheden, zoals de Nederlandse staat. Bedrijfsobligaties worden uitgegeven door ondernemingen.
Binnen deze categorieën kan nog onderscheid worden gemaakt in het risico dat de belegger loopt. Dit risico wordt weergegeven in een kredietrating, die wordt opgesteld door bureaus als Fitch en Moody’s. De rating kan variëren van AAA (hoogste rating) tot D (laagste rating). Hoe hoger de rating, hoe groter de kans voor de belegger dat alle rente wordt betaald en de hoofdsom wordt teruggestort.
Verder moet er nog een onderscheid worden gemaakt in de voorwaarden die aan een obligatie kleven. Er bestaan bijvoorbeeld ook converteerbare obligaties, die de belegger desgewenst kan omwisselen in aandelen. Dat kan aantrekkelijk zijn als de aandelenkoers van het bedrijf dat de obligatie uitgeeft, stijgt. Door deze keuzemogelijkheid ontvangen beleggers wel een lager rentepercentage.
Een variant hierop is de ‘reverse convertable’, waarbij de keuze om de obligatie af te lossen in aandelen bij de uitgevende instelling ligt, in plaats van bij de belegger. Voor dit extra risico ontvangt de belegger een hogere rente. Tot slot zijn er tussen obligaties verschillen in de looptijd (van enkele maanden tot enkele jaren en zelfs eeuwig durend) en de rentetarieven (vast of variabel).
3. Welk rendement biedt een obligatie?
De belegger genereert zijn inkomsten uit de periodiek betaalde rente. Daarnaast kan hij bij een eventuele tussentijdse verkoop zicht hebben op koerswinst, als de onderliggende koers is gestegen.
4. Waarvan hangt de hoogte van de coupon af?
De kredietwaardigheid van het land of bedrijf dat de obligatie uitgeeft vormt de belangrijkste factor. Op obligaties met een hoger kredietrisico ontvangen beleggers een hogere rente dan op obligaties van bovengemiddelde kwaliteit. Immers, naarmate de kans op een faillissement toeneemt, eisen beleggers een hogere vergoeding, ter compensatie voor het risico dat zij hun inleg in rook zien opgaan.
Ook de looptijd van de lening is van belang voor de hoogte van de coupon. Hoe langer de looptijd, hoe hoger doorgaans de rente, omdat het risico groter wordt dat de lening niet wordt terugbetaald.
Tot slot wordt gekeken naar de marktrente, waarmee een obligatie concurreert. Beleggers willen op een obligatie uiteraard een hogere rentevergoeding krijgen dan op relatief risico-arm spaargeld.
Daarnaast kunnen nog andere factoren een rol spelen, zoals extra voorwaarden die aan een obligatie kleven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om obligaties om te wisselen in aandelen.
5. Wat zijn de risico’s?
Obligaties vormen meestal het defensieve gedeelte van een beleggingsportefeuille. Hoe defensief ze daadwerkelijk zijn, hangt grotendeels af van de kredietwaardigheid van het land of bedrijf dat de obligatie uitgeeft, oftewel: hoe groot is de kans dat de obligatie aan het eind van de looptijd ook daadwerkelijk wordt afgelost.
Obligaties van zeer kredietwaardige landen, zoals de Duitse bund, gelden als zeer betrouwbaar. Dat geldt ook voor bedrijfsobligaties van zeer solide multinationals. Maar er zijn ook landen en bedrijven met een lagere kredietrating. De meest risicovolle categorie betreft junk bonds: obligaties met een rating CCC of lager. Daarna volgen high yield-obligaties: obligaties met een kredietstatus die tussen de investment grade en junk bonds in zit. Overigens bestaan ook binnen elke categorie verschillen. De ene high yield-obligatie is de andere niet.
Het grootste risico dat een obligatiebelegger loopt, is dat de uitgevende partij failliet gaat en de rente en aflossing niet meer kan betalen. Verder lopen obligatiebeleggers een renterisico. Als de marktrente oploopt, daalt de koers van de obligatie en omgekeerd. Immers: als de rente stijgt, willen beleggers een hogere vergoeding krijgen. Deze komt in de vorm van een lagere koers.
6. Hoe kan ik het renterisico inschatten?
Dit kan aan de hand van de duration, een maatstaf voor de rentegevoeligheid van een obligatie. Deze wordt bepaald door de vervaldatum, de huidige rentetarieven en de kasstromen uit coupons. De koersen van obligaties met een hogere duration reageren sterker op veranderingen in de rentetarieven.
Bron: Marketminds Robeco